Kunt u nog liquide middelen uit uw vennootschap halen tegen een fiscaal voordelig tarief?
Solange Saghbini
Het antwoord is ja, ondanks het veranderende fiscale landschap waarin we ons bevinden. Als uw vennootschap kwalificeert als een KMO in de zin van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, blijven er twee gunstregimes beschikbaar: het zogenaamde systeem van de liquidatiereserve en het VVPR-bis regime, afhankelijk van de situatie van uw vennootschap. Deze regimes zijn geharmoniseerd door de programmawet die op 29 juli 2025 in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd. Hieronder overlopen we de belangrijkste wijzigingen.
De liquidatiereserve
Sinds het aanslagjaar 2015 genieten KMO’s van een fiscaal gunstig regime om hun boekhoudkundige winst na belastingen uit te keren. Zij kunnen jaarlijks beslissen om een deel of het geheel van hun boekhoudkundige winst na belastingen toe te wijzen aan een afzonderlijke reserve op de passiefzijde van de balans. Deze beslissing kan jaarlijks herzien worden en legt geen verplichtingen op voor de winstverdeling van het volgende jaar.
Bij de aanleg van de liquidatiereserve is een afzonderlijke heffing in de vennootschapsbelasting van 10% verschuldigd op het aangelegde bedrag. Wie bij uitkering van deze reserve wil genieten van een verlaagd roerende voorheffingstarief, moet een wachttijd respecteren. De programmawet heeft hier wijzigingen in aangebracht.
Voor bestaande liquidatiereserves die zijn aangelegd tot en met 31 december 2025, heeft u de keuze: ofwel respecteert u een wachttijd van 5 jaar en betaalt u bij uitkering een roerende voorheffing van 5%, ofwel kiest u voor een nieuwe wachttijd van 3 jaar met een roerende voorheffing van 6,5%. Het FIFO-principe geldt hier: de oudste reserves worden geacht eerst te worden uitgekeerd.
Als u beslist om de reserve uit te keren vóór het verstrijken van de wachttijd van 5 jaar (volgens het oude regime), dan bedraagt de roerende voorheffing 20%, waardoor de totale fiscale druk op deze uitkering naar de aandeelhouder (natuurlijk persoon) oploopt tot 30%.
Voor reserves die worden aangelegd vanaf 1 januari 2026, geldt automatisch het nieuwe regime. De roerende voorheffing stijgt van 5% naar 6,5%, maar de wachttijd wordt verkort van 5 naar 3 jaar. Voor wie deze wachttijd niet respecteert, gaat de roerende voorheffing van 20% naar 30%, boven de reeds 10% vennootschapsbelasting betaald bij aanleg van de liquidatiereserve. Dat maakt de uitkering duurder dan een gewone dividenduitkering (standaardtarief van 30%).
Dankzij deze wijzigingen uit de programmawet bedraagt de fiscale druk op deze dividenden, bij naleving van de wachttijd, voortaan 15% – net zoals bij dividenden uitgekeerd onder het VVPR-bis regime.
Bij een latere liquidatie van de vennootschap – zowel onder het oude als het nieuwe regime – worden de liquidatiereserves die worden uitgekeerd als liquidatiebonus volledig vrijgesteld van roerende voorheffing, ongeacht het moment van uitkering (de wachttijd speelt hier geen rol).
Tijdens de wachttijd kunnen de beschikbare liquiditeiten uiteraard worden geïnvesteerd om rendement te genereren. Hierbij moet rekening worden gehouden met de kenmerken van de gekozen beleggingen en de beleggingshorizon. Meestal is een termijn van 5 tot 7 jaar het meest relevant. In dit kader bestaan er ook specifieke RDT-fondsen (definitief belaste inkomsten) die nog steeds een fiscaal voordeel bieden: meerwaarden op deze fondsen zouden vanaf aanslagjaar 2026 onderworpen zijn aan een roerende voorheffing van slechts 5% bij verkoop, terwijl ze voordien volledig vrijgesteld waren. De jaarlijkse dividenden uit deze fondsen zouden onder voorwaarden nog steeds vrijgesteld blijven van vennootschapsbelasting. Bespreek dit zeker met uw vaste adviseur voor een gedetailleerde analyse van uw situatie en behoeften.
Het VVPR-bis regime
Het VVPR-bis regime laat eveneens toe om liquiditeiten uit de vennootschap te halen tegen een fiscaal voordelig tarief van 15% of 20% (in plaats van 30% roerende voorheffing). Dit regime is echter enkel van toepassing op aandelen uitgegeven sinds 1 juli 2013 bij een kapitaalverhoging in geld. Om te genieten van het tarief van 20%, moet men wachten tot de winstverdeling van het tweede boekjaar na de inbreng. Het voordeligste tarief van 15% (voor latere uitkeringen) geldt vanaf het derde boekjaar.
De programmawet van 18 juli 2025 gepubliceerd op 29 juli 2025 harmoniseert dit regime met dat van de liquidatiereserve: het tarief van 20% blijft enkel behouden voor inbrengen tot en met 31 december 2025. Voor latere inbrengen (vanaf 1 januari 2026) verdwijnt dit tarief en worden alle uitkeringen onderworpen aan een roerende voorheffing van 15%, wat overeenkomt met de fiscale druk bij gebruik van het liquidatiereserve regime.
Conclusie: welke opties zijn er om liquiditeiten uit de vennootschap te halen?
Kortom, ondanks de recente fiscale hervormingen blijft het mogelijk om liquiditeiten uit uw vennootschap te halen tegen een voordelig tarief. De keuze voor het ene of het andere regime hangt uiteraard af van verschillende factoren. Bespreek dit gerust met uw vaste adviseur.